- vide
- vide1 [vied]〈m.〉1 leegte 〈ook figuurlijk〉♦voorbeelden:1 vide de puissance • machtsvacuüm〈bouwkunde〉 vide sanitaire • kruipruimtefaire le vide autour de qn. • iemand isolerenfaire le vide dans qc. • iets luchtledig makenfaire le vide dans son esprit • nergens meer aan denkensa mort fait un grand vide • zijn dood laat een grote leegte achterparler dans le vide • in het luchtledige kletsen; 〈ook〉voor stoelen en banken pratenregarder dans le vide • voor zich uit starenà vide • leegle moteur tourne à vide • de motor pakt niet〈figuurlijk〉 passage à vide • inzinkingvides dans un tableau • lege plekken op een schilderijemballage sous vide • vacuümverpakking————————vide2 [vied]〈bijvoeglijk naamwoord〉1 leeg ⇒ hol, leegstaand 〈van panden〉♦voorbeelden:1 avoir le coeur vide • liefdeloos zijnavoir l'esprit vide • aan niets denkenmur vide • kale muuravoir la tête vide • een black-out hebbenmot vide de sens • woord zonder betekenis1. mleegte, vacuüm2. adjleeg
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.